5. Macht en strategie

Het Noordzeekanaalgebied was al in de prehistorie en de Romeinse tijd een belangrijke strategische locatie, met name vanwege de mondingen van de Rijn en het Oer-IJ. Het lag op de kop van het bewoonbare deel van de kuststrook, ten noorden en oosten ervan strekte zich ondoordringbaar moeras en woeste grond uit. Ook in latere eeuwen speelde het gebied een belangrijke defensieve rol. Het Noordzeekanaalgebied was onderdeel van verschillende verdedigingslinies, zoals de Linie van Beverwijk, de Stelling van Amsterdam en de Atlantikwall. Deze defensiestellingen waren van groot militair belang en hebben elk hun sporen in het landschap nagelaten met onder meer forten, dijken, grachten en bunkers. Nu ze hun strategisch belang hebben verloren, zijn het – soms verborgen in het groen – interessante plekken vol verhalen over het Noordzeekanaalgebied.

Romeinse vlootstations

Al aan het begin van de jaartelling lagen er forten in het gebied, aangelegd door de Romeinen in Velsen. De forten hadden een militair-strategische bedoeling, hoogstwaarschijnlijk als vooruitgeschoven vlootstations om het gebied van de Frisii, de Friezen, te controleren. Vanaf Velsen controleerden de Romeinen zowel de landroute langs de binnenduinrand als de toegang tot de waterwegen door het gehele nederzettingsgebied van het Oer-IJ. Vanaf Velsen vertakte immers de hoofdgeul van het Oer-IJ in meerdere zijgeulen (zie thema: Het natuurlijk landschap). Via een van de zijgeulen kon de meest vooruitgeschoven post van het Romeinse Rijk op het vast land worden bereikt, een omheinde wachttoren in wat nu Krommenie is. Hier was een kleine groep soldaten gelegerd. Zo controleerden de Romeinen een compleet nederzettingsterritorium. In 28 n.Chr. kwamen de Friezen in opstand en verwoestten het eerste fort. Kort daarna werd een tweede fort gebouwd. Omstreeks 47 n.Chr. werd dit fort opgeheven na het besluit de Oude Rijn tot definitieve noordgrens van het Romeinse rijk te makenAl aan het begin van de jaartelling lagen er forten in het gebied, aangelegd door de Romeinen in Velsen. De forten hadden een militair-strategische bedoeling, hoogstwaarschijnlijk als vooruitgeschoven vlootstations om het gebied van de Frisii, de Friezen, te controleren. Vanaf Velsen controleerden de Romeinen zowel de landroute langs de binnenduinrand als de toegang tot de waterwegen door het gehele nederzettingsgebied van het Oer-IJ. Vanaf Velsen vertakte immers de hoofdgeul van het Oer-IJ in meerdere zijgeulen (zie thema: Het natuurlijk landschap). Via een van de zijgeulen kon de meest vooruitgeschoven post van het Romeinse Rijk op het vast land worden bereikt, een omheinde wachttoren in wat nu Krommenie is. Hier was een kleine groep soldaten gelegerd. Zo controleerden de Romeinen een compleet nederzettingsterritorium. In 28 n.Chr. kwamen de Friezen in opstand en verwoestten het eerste fort. Kort daarna werd een tweede fort gebouwd. Omstreeks 47 n.Chr. werd dit fort opgeheven na het besluit de Oude Rijn tot definitieve noordgrens van het Romeinse rijk te maken. 1,2

Recht op wildernis

Tot in het begin van de achtste eeuw hadden de Friese koningen, waaronder Redbad het in Velsen en omgeving voor het zeggen. Daarna werd het Noordzeekanaalgebied opgenomen in het rijk van de Franken. De Noormannen Roric en Godfried worden in de negende eeuw als tijdelijk heerser van Kennemerland genoemd. Hun opvolgers zijn de graven van West-Friesland, later graven van Holland genoemd. Zij kregen het gebied in leen van de Frankische machthebbers.

De instelling van het Frankische gezag ging gepaard met de opkomst van het christendom. In Velsen werd een van de oudste kerken van Holland gesticht, de Engelmunduskerk uit circa 720. Vanuit deze kerk werden later talrijke ‘dochterkerken’ gesticht op strandwallen en in de nieuw ontgonnen of nog in ontginning zijnde veengebieden, zoals Beverwijk, Heemskerk, Assendelft, Haarlem, Spaarnwoude en Sloten.

Geleidelijk verbrokkelde de Frankische machtsstructuur, wat de graven van Holland ruimte bood om steeds zelfstandiger te opereren. Voor de gravendynastie, maar ook voor de bisschop van Utrecht waren de veenmoerassen, het natte gebied achter de duinen, een belangrijke machtsfactor. Vanaf het moment dat zij daarover macht verwierven aan het einde van de tiende eeuw, begonnen de grootschalige veenontginningen. De graven konden door ontginning en uitgifte van gronden hun macht verder uitbouwen.

Machtige kastelen

De graven van Holland handhaafden hun positie als landheer dankzij de steun van de adel, die beloond werd met leengoederen en rechten zoals het recht op visserij of tol. Deze leenheren mochten ook versterkte huizen bouwen, die later veelal opgingen in burchten. In de dertiende eeuw lag uiteindelijk een concentratie versterkingen rond Heemskerk, Beverwijk en Velsen – denk aan Marquette, Slot Heemstede, Oud-Haarlem, Oosterwijk, Merestein en kasteel Adrichem. Ook ten zuiden van ‘Holland op z’n smalst’ – de zes kilometer brede droge kuststrook tussen de Noordzee en het Wijkermeer – lagen talrijke hoven en kastelen. Waarschijnlijk lag er een grafelijk hof ter hoogte van het huidige stadhuis van Haarlem aan de Grote Markt. In Haarlem stond tevens het Huis te Kleef en waarschijnlijk ook Kasteel of jachtslot Tetrode.

Bijna alle kastelen stonden op strategische plekken aan de rand van strandwallen. Dat waren immers niet alleen de oudst bewoonbare delen van Holland, maar daar lagen ook de enige doorgaande wegen in het gebied. Bovendien was aan de randen van de strandwallen voldoende water voorhanden om de slotgracht te voeden en kon de fundering rusten op het stevige zand.

De oudste burchten waren massieve, weinig comfortabele woontorens. In de tweede helft van de dertiende eeuw kregen ze een vierkant grondplan met ombouwde binnenplaatsen, aparte woonvleugels en een slotgracht. Sommige kastelen verdwenen al snel, zoals het mysterieuze kasteel Banjaert dat waarschijnlijk nabij de oude kerk van Beverwijk stond. Andere, zoals Oud-Haerlem en slot Heemskerk raakten zwaar beschadigd of verwoest tijdens oorlogen tussen adellijke heren en opstanden van boeren. Kastelen als Merestein en Rietwijk raakten onbewoonbaar in de Spaanse tijd. Ook een van de machtigste burchten, Brederode, veranderde in de loop der tijd in een ruïne. Voor een deel van de oude kastelen en kasteelterreinen begon in de zeventiende en achttiende eeuw een tweede of derde leven. Ze werden aangekocht door rijke stadsbewoners en getransformeerd in elegante buitenplaatsen, zoals Slot Assumburg (zie thema: Ontspanningslandschap).

Bolwerken en schansen

Toen Haarlem en Amsterdam respectievelijk halverwege en rond het eind van de dertiende eeuw stadsrechten verwierven, werden de inwoners vermoedelijk beschermd door een stadsgracht of -wal – al zijn daar nooit sporen van gevonden. In Haarlem werden met de grootschalige stedelijke uitbreidingen in de veertiende en vijftiende eeuw de verdedigingswerken De westelijke en zuidelijke uitbreidingen werden omringd door een hoge muur en een brede gracht. De uitbreidingen aan de oostkant van het Spaarne werden beschermd door de Burgwal. In 1426 kwam er een stadsmuur bij langs de Lange Herenvest en de Papentorenvest. Aan de westkant werd een waterpoort gebouwd om de toegang tot de stad via de Haarlemse Beek te bewaken. Bij uitbreidingen werden de voormalige vesten steeds als grachten in de stad opgenomen en vormden een belangrijk structurerend element in de stedenbouwkundige opzet van Haarlem. De uitvalswegen werden beschermd door stadspoorten, in de zestiende eeuw negen. Toen in de zeventiende eeuw de stad naar het noorden uitbreidde, werd deze zijde voorzien van acht bastions.  verlegd en versterkt met hoge muren en brede grachten. De contrasten die de vestingwerken als stadsmuren en bastions opleverden zijn vaak nog goed herkenbaar in de stad. Aan het begin van de negentiende eeuw verloren de vestingwerken hun functie en werden ze ontmanteld. Alleen de Amsterdamse Poort bleef bewaard. Tuinarchitect J.D. Zocher jr. ontwierp voor de noordelijke bolwerken een lommerrijk park.

In de zestiende eeuw, in de Spaanse tijd, volgde de bouw van schansen om strategische locaties te kunnen controleren. Een schans bestond uit aarden wallen in de vorm van een gebastioneerde vestingwal in een vier-, vijf- of zeshoek. Ze dienden als uitkijkpost, verdedigingswerk en als uitvalsbasis voor aanvallen, en als veelal tijdelijke huisvesting voor enkele soldaten. Grotere militaire werken als vestingen of forten waren meestal permanent bezet met soldaten.

Met name het drassige veengebied leende zich uitstekend voor de verdediging met schansen. Niet alleen de naam de Zaanse Schans herinnert aan hun aanwezigheid in de Zaanstreek, maar ook land, weg- en slootnamen als de Schanssloot in Wormer, Schans, een pad in Zaandijk, Schans als naam van buitendijks land in Zaandam, ’t Schanslandt of Schanskamp ter hoogte van de voormalige Kalverschans. Het is niet bekend hoeveel schansen er in de Zaanstreek geweest zijn. De Kalverschans, tegenover de Koog ten westen van ’t Kalf was waarschijnlijk een van de belangrijkste schansen want de Zaanse Schans werd er later naar vernoemd. Verder werd de Voorzaan waarschijnlijk afgesloten door de Braakschans op de Zuiddijk en daartegenover de Hornschans op de Hogendijk. Ook bij Krommenie, Assendelft en Wormerveer lagen schansen.

Linie van Beverwijk

Na de poging van de Russen en Engelsen in 1799 om Holland in het noorden binnen te vallen, werd een plan gemaakt voor een verdedigingslinie tegen mogelijke nieuwe invallen: een linie vanuit Monnikendam naar de Noordzee. Luitenant-kolonel Krayenhoff kreeg de opdracht de linie van fortificaties te maken. De polders tussen de Zuiderzee en het Wijkermeer konden in tijden van nood snel onder water gezet worden, maar de strook van het Wijkermeer tot de Noordzee lag te hoog voor inundatie. Hier zou in 1800 een reeks van aarden wallen worden opgeworpen, omgeven door grachten die gevoed werden door duinrellen (zie thema: Economie en nederzettingen). Het verdedigingsstelsel bestond uit twee linies – een voorste en een achterste – van samen 26 lunetten. Tijdens het bezoek van Napoleon aan Noord-Holland in 1811 werd de linie nog grondig geïnspecteerd, maar raakte daarna spoedig in verval.3 Tegenwoordig Toen het Noordzeekanaal werd gegraven waren er plannen om de vervallen schansen opnieuw te betrekken in een groter opgezette defensiestelling, maar verder dan de plannen is het toen niet gekomen. In de Tweede Wereldoorlog zagen de Duitsers nog enige waarde in de linie: in de meeste lunetten werden loopgraven aangebracht. Na de oorlog werden de batterijen afgebroken. zijn nog van zeven lunetten de restanten herkenbaar in het landschap, en is een aantal gaaf behouden gebleven en zelfs gerestaureerd.

Stelling van Amsterdam

Een belangrijke impuls voor de aanleg van nieuwe verdedigingswerken was de totstandkoming van de Vestingwet in 1874. De wet bepaalde onder meer dat de Nieuwe Hollandse Waterlinie de hoofdverdedigingsstelling van Nederland was en dat Amsterdam als nationaal reduit (zelfstandige verdedigingswerk binnen de linie) zou dienen, waar langdurige aanvallen konden worden uitgezeten. Rond Amsterdam werd een kringstelling aangelegd van forten, inundatiegebieden, batterijen, verbindende dijken en andere militaire werken. Bij een vijandig beleg moest binnen de stelling voldoende voedsel, water en militair materiaal voorhanden zijn om het ten minste een halfjaar uit te houden. Om in de behoefte van weide- en landbouwgrond te voorzien, kwamen delen van de Haarlemmermeer Door drie dagen lang de bemaling en de uitwatering te staken, stond aan het noord- en zuidfront voldoende water op het land om een invasie te remmen. Wel was de Haarlemmermeer te groot waardoor het te lang zou duren om het gewenste waterpeil te bereiken. De Geniedijk werd aangelegd om de Haarlemmermeer te verdelen in een noordelijk en zuidelijk deel. Het noorden bleef droog en het zuiden werd onder water gezet. Op de accessen – veelal hoger gelegen terreinen – kwamen forten, zoals Fort van Vijfhuizen, Fort bij Hoofddorp en Fort bij Aalsmeer. De Geniedijk ligt nog vrijwel ongeschonden in het landschap en vormt een groene verbinding tussen Vijfhuizen, Hoofddorp en Aalsmeer. Kunstfort bij Vijfhuizen is sinds 2005 een museum voor kunt en cultuur waar beeldende kunst en militair erfgoed samenkomen.  en de Beemster binnen de stelling te liggen. Bovendien lagen er binnen de stelling een steenkooldepot, pakhuizen voor voedsel en graan, grote waterkelders en kruitfabrieken.

De nabijgelegen hoger gelegen strandwallen beperkten de inundatiemogelijkheden aan de westkant van de stelling. Daarmee was het westfront een relatief zwakke schakel in de verdediging van Amsterdam. Bovendien lagen bij Spaarndam enkele waterstaatkundige werken die van groot strategisch belang waren voor het functioneren van de stelling. Het westfront werd daarom met moderne en grote forten versterkt. Bij Spaarndam kwamen twee extra wallen met geschutsopstellingen en magazijnen, de Positie bij Spaarndam en de Positie bij de Liede. Tussen de forten Benoorden en Bezuiden Spaarndam werd een gedekte verbindingsweg aangelegd voor beschermd vervoer van troepen en materieel. De forten konden in geval van nood snel extra manschappen krijgen uit Haarlemse kazernes. De monding van het Noordzeekanaal, een belangrijke doorgang voor de stelling, werd versterkt met een extra fort, Fort IJmuiden. Sinds de verbreding van het kanaal ligt het fort als een eiland in het water. De Stelling van Amsterdam is sinds 1996 Unesco-werelderfgoed, waardoor er voor zowel de kernzone als de bufferzone een beschermingsregime geldt.

Atlantikwall

Tijdens de Tweede wereldoorlog werd opnieuw een linie aangelegd in Nederland die het Noordzeekanaalgebied doorkruiste: de Atlantikwall. Nadat Duitsland in 1940 West-Europa bezette, trok het langs de kust een verdedigingslinie op om vijandelijke (Britse) aanvallen vanaf zee af te kunnen weren. De eerste versterkingen waren bedoeld om offensieve acties te ondersteunen. Vanaf 1941 werden van Noorwegen tot in Frankrijk complexen met afwisselend zware betonnen bunkers en gemetselde bunkers aangelegd, die samen de verdedigingslinie vormden van Widerstandsnesten, Stützpunkten, Stützpunktgruppen en Festungen, onderling verbonden door antitankmuren en -grachten, drakentandversperringen, mijnenvelden, natuurlijke en kunstmatige landschapselementen, loopgraven en prikkeldraadversperringen.

Op de belangrijkste locaties (met name zeehavens) bouwden de Duitsers versterkte Stützpunktgruppe: een Verteidigungsbereich dat vanaf 1944 vesting (Festung) genoemd werd. Zo werd IJmuiden als Festung aangewezen. Fort IJmuiden – onderdeel van de Stelling van Amsterdam – werd opgenomen in de linie en gemoderniseerd tot een zogenaamd kernwerk. Ook overige delen van de Stelling van Amsterdam en zelfs de nog resterende lunetten van de Linie van Beverwijk werden voor de Atlantikwall hergebruikt.

Om de Atlantikwall van rugdekking te kunnen voorzien in het geval van een doorbraak via de Nederlandse kust door de geallieerden, werd in 1943 de Vordere Wasserstellung (ook wel Erste Wasserstellung) aangelegd. Die linie volgde de laaggelegen delen achter de Nederlandse duinenrij van Den Helder tot aan Roosendaal, parallel aan de Atlantikwall. Ter hoogte van het Noordzeekanaal volgde de linie grotendeels de oorspronkelijke lijn met de inundatiegebieden van de Stelling van Amsterdam. De linie bestond uit inundatiegebieden en waterhindernissen met zware gevechtsopstellingen op of bij de invalswegen (in een enkel geval een betonnen opstelling) en daartussen kleinere steunpunten bestaande uit schuttersputten en korte loopgraven van hout en grasplaggen. Naast deze twee linies bouwde de Duitse Wehrmacht tussen 1942 en 1944 een verdedigingswerk rond Amsterdam, de zogenaamde Stadtverteidigung Amsterdam, die aansloot op de Vordere Wasserstellung. Deze beheersingslinie was relatief eenvoudig, omdat zij hoofdzakelijk bestond uit natuurlijke barrières in het landschap, zoals waterwegen en dijken die waar nodig werden versterkt met kunstmatige versperringen. De buitenste ring, de Aussere Verteidigung bestond uit antitankgrachten, versterkt met betonnen versperringen met geschutsbunkers bij invalswegen, stalen versperringen op deze invalswegen en schuttersputten en loopgraven. De binnenste ring, de Innere Verteidigung bestond uit schuttersputjes en gemetselde wachtlokalen. Na de oorlog zijn vrijwel alle gevechtsopstellingen verdwenen. Voor zover bekend zijn er in Amsterdam alleen nog een wachtlokaal op het kruispunt Middenweg-Veeteeltstraat, een mitrailleurbunker op de fundering van het stoomgemaal aan de Landsmeerdijk, een mitrailleurbunker langs de IJdijk op Zeeburg en een deel van de Eisenbahnsperre in de spoordijk van het spoor tussen Amsterdam en Duivendrecht. In Zaandam is nog een Tobruk aan de Hemkade bewaard gebleven.

Aan weerszijden van het Noordzeekanaal is deze landschapsstructuur met opvallende elementen nog deels aanwezig. Ook op de buitenplaatsen en in bebouwd gebied in het Noordzeekanaalgebied liggen nog bunkers. Op enige afstand achter de duinen bij Spaarnwoude lagen meerdere bunkers als onderdeel van de Funksendezentrale Spaarnwoude voor verbinding met de Luftwaffe. De betonnen bouwwerken zijn vanaf de A9 goed te zien.

Voor een vrij schootsveld en om de tankgrachten en versterkingen aan te kunnen leggen is veel bebouwing gesloopt. 35.000 bewoners werden geëvacueerd en de ravage die ontruimingen, sloop, roof, bombardementen en de aanleg van de Atlantikwall aanrichtten was groot. In IJmuiden sneuvelden 4000 huizen, bijna een derde van het totaal. Bovendien werden delen van zeedorpen, havens en industriegebieden Sperrgebiet, verboden terrein. Bij de Hoogovens verdwenen de staalfabriek en de walserij van zware platen. Visafslaggebouwen in de havens werden vernield en fabrieken, kantoren en magazijnen gingen tegen de vlakte.

Het Noordzeekanaal was vanaf het begin van de oorlog al onbereikbaar voor de scheepvaart. Nederlandse militairen die het gebied rond IJmuiden tussen 1938 en 1940 verdedigden, brachten op 14 mei 1940 samen met de Britse militairen onder andere de schepen Jan Pieterszoon Coen en de Van Rensellaer tot zinken voor de havenmond van IJmuiden – delen liggen er nog steeds. In de Amsterdamse havens werden aan het begin van de oorlog olievoorraden opgeblazen. In de oorlog brachten zowel de Duitse bezetter als geallieerden met bombardementen grote schade toe aan de havens. Kades werden vernield en schepen tot zinken gebracht.

Koude oorlog

Na de Tweede Wereldoorlog werden onder dreiging van een nucleaire oorlog oude verdedigingswerken opnieuw in gebruik genomen. Ook werden er nieuwe bunkers, kazernes en schuilplaatsen gebouwd. Voormalige forten zoals Fort Zuidwijkermeer en Fort aan de Ham deden dienst als munitiemagazijncomplexen. Deze MMC’s verschenen ook in Velsen-Zuid (Oostbroekerweg) en bij Spaarndam in de Velsenbroekpolder. Bunkers uit de Tweede Wereldoorlog bij Heemskerk werden aangewezen als Rijksbergplaats voor Kunstschatten.

Elke grote gemeente had een noodbestuurspost (bunker) onder het stadhuis. Het stadsbestuur van Amsterdam kwam in 1952 bovendien met een schuilplaatsenplan: er moesten achthonderd schuilplaatsen komen voor 80.000 mensen. Met demetrostations Zo werd onder de Commandantswoning op het Marineterrein in Amsterdam een verbindingsbunker gebouwd, bedoeld als communicatiecentrum in crisistijd. Op hetzelfde terrein, onder de Verbindingsschool, kwam een schuilkelder voor de circa 350 militairen die werkzaam waren op het terrein. inbegrepen zijn er uiteindelijk veertig complete schuilplaatsen gerealiseerd. Ook in Haarlem zijn verschillende schuilplaatsen gebouwd. Daarnaast werden atoombunkers aangelegd die voor passanten en werknemers als schuilplaats konden dienen, zoals op het Hembrugterrein en nabij de Velsertunnel. De toegang tot de bunker naast de ventilatietorens van de Velsertunnel is in 2016 dichtgemetseld.

Bovendien verschenen begin jaren vijftig luchtwachttorens in het Nederlandse landschap, bedoeld om vijandelijke vliegtuigen te signaleren. Het netwerk van 276 hoge uitkijkposten lag verspreid over het hele land. Door ontwikkelingen in de radartechniek en steeds snellere vliegtuigen werden de posten in 1968 opgeheven. In het Noordzeekanaalgebied ligt alleen nog de fundering van een toren bij Spaarndam.4

In het kort

Het Noordzeekanaalgebied speelt al tweeduizend jaar een belangrijke rol in de geopolitiek – met name ‘Holland op z’n smalst’, de zes kilometer brede droge kuststrook tussen de Noordzee en het Wijkermeer. Romeinse legers vestigden zich er in de eerste eeuw n.Chr. Landheren hechtten zoveel waarde aan het gebied dat zij er burchten en kastelen op de grens van land en water bouwden. In de negentiende eeuw maakten de Linie van Beverwijk en de Stelling van Amsterdam gebruik van het landschap voor de verdedigingswerken. In de twintigste eeuw lieten de Tweede Wereldoorlog en de Koude oorlog hun sporen na in het landschap. Eeuw op eeuw en voor uiteenlopende machthebbers – Romeinen, Friezen, graven en edellieden, Spanjaarden, Fransen, Duitsers en Nederlanders – was het Noordzeekanaalgebied van groot strategisch belang.

Relicten van macht en strategie

  • Kastelenlandschap met woontorens en burchten. Soms herbouwd als renaissancekasteel, in staat van ruïne of alleen in de ondergrond bewaard gebleven.
  • Linielandschap met een netwerk van verdedigingswerken: van de Linie van Beverwijk, de Stelling van Amsterdam en de Atlantikwall. Waarbij gebruikgemaakt werd van de natuurlijke omstandigheden (bodem- en watersysteem).
  • Spaarndam als cruciale locatie in diverse verdedigingslinies. Waar het benodigde water voor inundaties werd ingelaten, maar het inundatiegebied zelf zo smal was dat vele versterkingen voor verdediging werden gebouwd.

Themakaart Macht en strategie

Download hier de kaart met legenda en toelichting.

© 2024 Gebiedsbiografie Noordzeekanaalgebied

Ontwerp en realisatie NHWS