6. Ontspanningslandschap: recreatie en welzijn

Een gezonde leefomgeving is al eeuwenlang een belangrijk thema in het Noordzeekanaalgebied. Welzijn, gezondheid en recreatie hebben steeds ruimte gekregen in de regio, maar er zijn ook altijd dorpen, wijken en industriegebieden geweest die vol, vies en ongezond waren. De mensen die woonden en werkten in de drukke stedelijke gebieden trokken als ze daar gelegenheid toe hadden naar rustige en schonere delen van het Noordzeekanaalgebied voor gezondheid en ontspanning.

Re-creëren, in de betekenis van jezelf opnieuw uitvinden, kan op allerlei manieren. Mensen willen geest en lichaam ontspannen met behulp van frisse lucht, beweging, spel en sport. Er zijn plekken nodig waar mensen inspiratie kunnen opdoen door het verkennen van de natuur, historische verhalen en cultuur, en om nieuwe en oude bekenden te ontmoeten. In het Noordzeekanaalgebied hebben welzijn en recreatie sporen achtergelaten in het landschap, de openbare ruimte, de vegetatie en de bebouwing. Vanaf het begin van de twintigste eeuw verscheen recreatie als serieuze functie op de agenda van de ruimtelijke ordening en na de oorlog werd de ruimteclaim voor recreatie op grote schaal vastgelegd in beleid. De roep om ‘verantwoorde’ recreatiemogelijkheden voor stedelingen in de vrije natuur werd steeds luider.1

Tegenwoordig krijgen steeds vaker gebieden en gebouwen met een andere oorspronkelijke functie, een recreatieve bestemming, omdat ze met hun bijzondere, afleesbare geschiedenis een betekenisvolle plek zijn – denk aan militaire gebouwen, industriecultuur en agrarisch erfgoed.

Buitenplaatsen

Het landschap rond het huidige Noordzeekanaal was vanaf de zeventiende eeuw geliefd bij mensen die het zich financieel en qua tijdsbesteding konden veroorloven om te ontspannen in de buitenlucht of vakantie te vieren. Aanvankelijk was dat voorbehouden aan de adel, later ook aan nieuwe rijken, zoals kooplieden, bankiers en invloedrijke regenten. Daartoe moest men dat landschap wel cultiveren – de ‘wilde natuur’ was vóór de romantiek niet geschikt om in te verblijven.

Parkachtig ingerichte buitenplaatsen waren vanaf de late zestiende eeuw populair bij de adel en de nieuwe rijken. Het strandwallengebied en de binnenduinrand waren gewild om buitenplaatsen aan te leggen. Vooral locaties aan het water waren in trek vanwege de verkoeling en de goede bereikbaarheid. Vooraanstaande Amsterdammers als de familie Trip kozen aanvankelijk voor de omgeving van Beverwijk en Velsen. Per zeiljacht over het IJ waren zij in een kleine twee uur bij hun buiten aan de oever van het Wijkermeer.2 Bewaard gebleven buitenplaatsen in Beverwijk zijn onder meer Scheijbeeck, Akerendam en Westerhout.3 Bij Velsen zijn er zeker zestig buitenplaatsen geweest, zoals Beecksteijn, Velserbeek en Waterland.4 Toen het Beemstermeer drooggemaakt was, stichtten welgestelde Amsterdammers ook daar buitenplaatsen. Ook dichter bij Amsterdam lagen buitenplaatsen, onder andere langs de Haarlemmerweg, de Amstel en in en om de Watergraafsmeerpolder. Deze zijn merendeels verdwenen maar lieten sporen na in het stedelijk weefsel, bijvoorbeeld in de vorm van bomenlanen, plantsoen of dienstwoningen.

Een buitenplaats bestond uit meerdere onderdelen: een vrijstaand herenhuis met stallen en dienstwoningen, tuinen met waterpartijen, boomgaarden, velden, een oranjerie, een moes- en kruidentuin, volière en/of menagerie. De families jaagden op konijnen, fazanten en ander klein wild, waarvoor uitgestrekte gebieden in bijvoorbeeld de duinen gereserveerd werden. Vaak hadden ze ook een vinkenbaan, die diende om vinkjes te lokken en te vangen om ze vervolgens op spiesen te roosteren en op te eten. De vinkenbanen in het Leiduin bij Vogelenzang (het tegenwoordige Vinkenduin) en bij boerderij Zeerust in de Amsterdamse Waterleidingduinen zijn bewaard gebleven.5

Gaandeweg introduceerden de stedelingen op en rond hun buitenplaatsen nieuwe vegetatie door de aanleg van lanen, tuinen, landerijen en bossen. Het zanderige, lege landschap van Kennemerland veranderde in een lommerrijk gebied, wat nog steeds een groot deel van de binnenduinrand karakteriseert. Door de economische recessie in de achttiende eeuw verdwenen veel buitenplaatsen deels of helemaal, als de onderhoudskosten voor particuliere eigenaren een te zware last werden. Veel buitenplaatsen maakten plaats voor villawijken, waarmee het lommerrijke karakter behouden bleef. Nog bestaande buitenplaatsen kwamen vanaf de twintigste eeuw in beheer van stichtingen of natuurbeschermingsorganisaties.

Welzijn en gezondheidszorg

Het kustgebied trok vanaf de negentiende eeuw vooral badgasten die specifiek voor de gezondheid naar strand en zee kwamen. De rust, ruimte, natuur, het zoute water, de schilderachtige wolkenluchten en de gezonde zeelucht trokken mensen die psychisch of lichamelijk genezing zochten – waaronder veel ondervoede stadskinderen, ‘bleekneusjes’. Daarom verrezen er in de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw langs de hele kust vakantiekolonies, openluchtscholen, sanatoria, psychiatrische ziekenhuizen en kuuroorden. Voorbeelden zijn het Psychiatrisch Ziekenhuis Duin en Bosch in Bakkum bij Castricum, het tegenwoordige GGZ Dijk en Duin, en het provinciaal gesticht (later Psychiatrisch Ziekenhuis) Meer en Berg geopend in 1849 naar ontwerp van architect J.D. Zocher jr., dat recentelijk is herontwikkeld tot luxewoonwijk. Beide psychiatrische ziekenhuizen werden in de beschutte binnenduinrand opgezet als cités médicales: complete gemeenschappen met behalve ziekenhuisgebouwen ook dienstwoningen, moestuinen, een wandelpark, kantines en andere voorzieningen.

In Wijk aan Zee opende in 1839 herberg De Moriaan zijn deuren. Het was een badhuis waar mensen uit de gegoede burgerij voor een schappelijke prijs zeebaden konden nemen – dit in tegenstelling tot de luxe kuuroorden in Scheveningen en Zandvoort die vooral welgestelden trokken. Omdat aan zeewater geneeskrachtige werking werd toegedicht, maar het niet gebruikelijk was om in zee te zwemmen, werd het zeewater met stoommachines of met waterwagens uit de zee naar de binnenbaden vervoerd.6 Vanwege de gezonde zeelucht in Wijk aan Zee bouwde de Vereeniging tot Stichting van Rooms-Katholieke Herstellingsoorden voor Longlijders en Zwakke Kinderen daar in 1932 een sanatorium voor tbc-patiënten: Heliomare. Het sanatorium, gerund door de Liefdezusters van de Heilige Carolus Borromeus, werd als snel uitgebreid met een openluchtschool. Heliomare groeide uit tot een organisatie voor revalidatie, onderwijs, sport, dagbesteding en arbeidsintegratie voor mensen met handicap en heeft meerdere vestigingen in de regio. Het huidige gebouw in Wijk aan Zee stamt uit 2002.

Gezonde lucht

Het verblijven in de frisse lucht werd al vanaf de zeventiende eeuw gewaardeerd, maar wel in een gecultiveerd landschap: op buitenplaatsen, in stadsparken en gezondheidsinstellingen. De onderklasse had vaak geen of heel kleine tuintjes om wat extra groente te verbouwen. Vanaf de negentiende eeuw kwamen voor hen de volkstuinen in zwang.

Vanaf de romantiek in de negentiende eeuw werd ook de wilde natuur geïdealiseerd als plek om tot rust en inkeer te komen. In Kennemerland zette de bekende natuurliefhebber Jac. P. Thijsse zich vanaf de late negentiende eeuw in voor het vergroten van de publieke belangstelling voor de natuur in Nederland. Hij schreef met Eli Heimans een serie boekjes over de Nederlandse natuur en als onderwijzer legde hij zich toe op de zogeheten natuursport. Thijsse stichtte heemtuinen zoals het Thijsse’s Hof in Bloemendaal (1925) met inheemse beplanting, geïnspireerd op voorbeelden uit Engeland. Het effect was groot. Veel mensen trokken eropuit om vogels te spotten en flora en fauna te ontdekken. Overal in de regio werden heemtuinen   Voorbeelden zijn De Braak in Amstelveen uit eind jaren dertig, de naoorlogse Heemtuin in Zaandam en de Heemtuin Sloterpark uit 1975. aangelegd.

Het concept van lichaamsbeweging als basisvoorwaarde voor de volksgezondheid vond hier zijn oorsprong. Er ontstond een ruimtelijke structuur van routes, plekken en verenigingen die voor de leefbaarheid van het gebied steeds belangrijker werd. Naar mate de steden voller en drukker werden, groeide de behoefte aan parken, singels en wandelroutes. Zodra vestingen rondom historische steden hun militaire functie verloren werden deze getransformeerd tot wandelparken. Wandelen werd een populair tijdverdrijf. Zo stimuleerde schrijver en predikant Jacobus Craandijk met pen en potlood het wandelen in zijn populaire reeks Wandelingen door Nederland, die tussen 1875 en 1888 verschenen. Een citaat uit deel 1, ‘Beverwijk. – Assumburg – Marquette’: ‘Even buiten Beverwijk verlaten wij den straatweg op Alkmaar en volgen den weg, die langs het Assumerhek en dwars door Assendelft naar Westzaan leidt. Zonderling is op dien weg de plotselinge verandering van landschap. Tot het Assumerhek draagt het het karakter eener duinstreek. Is men de bosschen van Assumburg voorbij, dan is men op eens in een onbegrensde graswoestijn, een onmetelijk, vlak, laaggelegen land, waardoor de slingerende dijk zich kronkelt en waarboven hier en daar een leelijk Noordhollandsch boerenhuis zijn hoog en steil onschilderachtig dak verheft.’ Vanaf 1908 startte de Nederlandsche Bond voor Lichamelijke Opvoeding met het organiseren van wandelmarsen, waardoor het wandelen in groepsverband opkwam. Ook het fietsen groeide in populariteit. In 1883 werd de federatie van plaatselijke fietsclubs opgericht, de voorganger van de ANWB, die toertochten organiseerde en waarschuwingsborden en wegwijzers plaatste.

Hoe meer vrije tijd mensen kregen, hoe vaker ze eropuit trokken. Het strand werd een geliefde bestemming voor dagjesmensen uit het hele land. Ook kwam het kamperen op als zomers tijdverdrijf. Zo werd (letterlijk) onder de rook van de Hoogovens Camping Rolandsduin opgericht: ‘Eens per jaar stond de wind verkeerd en dan zat de hele camping onder zwart roet. Wij vonden het grappig, maar mijn vader was wel bezorgd.’7 Arbeiders uit de Zaanstreek en Amsterdam brachten hun twee weken zomervakantie vaak door op Camping Bakkum in de duinen bij Castricum. Vanaf eind jaren vijftig, toen het autobezit sterk toenam, trokken de Nederlanders er in het weekend zo massaal op uit, dat er verkeersproblemen dreigden te ontstaan. Ook nam het zogeheten bermtoerisme toe: mensen parkeerden hun auto vlak langs de weg om auto’s te spotten, te picknicken en te kijken naar de reuring langs de weg. Door overheidsbeleid werd het wegverkeer steeds meer geregeld, netwerken van fiets- en wandelpaden werden aangelegd en organisaties als Natuurmonumenten en Landschap Noord-Holland stelden natuurgebieden open om te recreëren. De aandacht voor bewegen in de buitenlucht leidde ook tot de toename van sportfaciliteiten Enkele vroege voorbeelden van sportverenigingen in de regio: De Zaandamse Lawn Tennis Club (ZLTC), 1889; De Hockey- en Bandyclub Haarlem en Omstreken in Bloemendaal, 1895; Voetbalclub Unitas (een van de voorgangers van Telstar), Velsen, 1900; Voetbalvereniging Assendelft, 1912; Sportvereniging Door Eendracht Macht (DEM: voetbal, atletiek, later tennis), Beverwijk, 1922;  Rooms-katholieke voetbalvereniging Na Arbeid Sport (NAS), Halfweg, 1931; Amsterdamse Golf Club (AGC), 1934; Honkbal Club Kinheim, oftewel HCK, Haarlem, 1935 vanaf de late negentiende eeuw – van tennisvelden tot golfbanen en van voetbalclubs tot ijsbanen.

Watersport

Ook het water bood ontspanning. Sommige welgestelden kochten al in de vroege zeventiende eeuw een boot voor hun plezier, een ‘speeljacht’. Amsterdamse kooplieden gingen ermee spelevaren op de Zaan, het IJ en de Amstel. In 1622 werd in Amsterdam de eerste jachthaven ter wereld aangelegd.8 In de negentiende eeuw groeide de populariteit van de watersport en ontstonden er watersportverenigingen, zoals de Zaanlandse Zeilvereniging uit 1882 en de Haarlemsche Jachtclub uit 1917.

Begin twintigste eeuw kwamen er motoren in de plezierbootjes, maar in die periode werden ook de eerste wedstrijden met zeiljachten gehouden. Na de oorlog nam de watersport een vlucht en het waterrijke Noordzeekanaalgebied bood daar veel mogelijkheden toe met tal van jachthavens, het netwerk kleine recreatievaart, de Noordzeekust en sloepenroutes.

Planologen die de behoefte aan recreatievoorzieningen onderzochten, onderbouwden de noodzaak om voldoende recreatieruimte in nieuwe wijken Het tijdschrift De 8 en Opbouw publiceerde in 1939 een overzicht van de ‘Recreatiebehoeften der verschillende leeftijdsklassen’: ‘De spreekwoordelijke nervositeit van de grotestadsbevolking is een gevolg van haar vervreemding van de natuur. Het is mede de taak van de afdeling plantsoenen, deze ontworteling tegen te gaan met de haar ten dienste staande, bescheiden middelen’, aldus de Amstelveense plantsoenmeester Chris Broerse. Bron: Dorine van Hoogstraten: ‘Stadsgroen’, in: Hooimeijer, Fransje en Marinke Steenhuis (red.), Maakbaar Landschap. Nederlandse landschapsarchitectuur 1945-1970, 2009 aan te leggen. De opvatting dat groen in de stad een gezonde uitwerking op de inwoners had, was breedgedragen onder stedenbouwkundigen en planologen van voor en vooral na de Tweede Wereldoorlog. Zo ontwierpen stedenbouwkundigen Cornelis van Eesteren en Jacoba Mulder de Sloterplas als centraal recreatiegebied in de Amsterdam Nieuw-West, onderdeel van het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam (1934). Er kon gevaren, gezwommen en gehengeld worden. De vruchtbare bovenste grondlaag werd gebruikt voor ophoging van het Sloterpark rondom de plas.

Het Noordzeestrand is altijd een recreatieve trekker gebleven. Aan de zuidpier van IJmuiden heeft een forse aanlanding plaatsgevonden. Daar is een haven gekomen voor zeezeilers en het recreatiegebied Zeelandia. Een impuls voor de badplaats IJmuiden.

‘Groene Sterren’

Om de groeiende bevolking van de steden recreatieruimte te bieden, bracht de overheid in 1964 de ‘Structuurschets voor de ruimtelijke ontwikkeling van de openluchtrecreatie in Nederland’ uit. Hierin werden zogeheten Groene Sterren geïntroduceerd: grootschalige recreatieterreinen nabij grote steden. Zoals Het Twiske in Oostzaan, aangelegd vanaf 1967 in een voormalig veenweidegebied. Inpolderen voor tuinbouw was mislukt omdat de grond te zout was, waarna in de jaren zestig was besloten hier zand te winnen voor de aanleg van de Coentunnelweg. Het gebied rond de plas dat daardoor ontstaan was, werd vanaf 1967 ingericht als recreatie- en natuurgebied, dat goed bereikbaar was met de auto. Het zou de achtertuin van vele Amsterdammers worden (zie: Omgangsvormen).

Een andere Groene Ster was het in de jaren zeventig aangelegde Spaarnwoude. Jacoba Mulder, architect en stedenbouwkundige bij de gemeente Amsterdam, maakte het basisplan samen met andere ontwerpers, zoals Gerard Jol van de gemeente Velsen. Het inrichtingsplan bestond uit vijf zones. Rekening houdend met bestaande landschappelijke elementen werd gestreefd naar een open parklandschap van een derde water, een derde bos en een derde open weiden. Het afwisselende recreatiegebied – met onder meer vijvers, vaarten, golfterreinen, wandelroutes en een skiheuvel – wordt doorsneden door rijksweg A9 naar Alkmaar, die echter door een dichte bomenrij aan het oog wordt onttrokken. Een deel van het gebied is verpacht, daar is ruimte voor extensieve recreatie. Spaarnwoude was al snel het toneel van de massacreatie waarop werd gehoopt en biedt nog steeds ook ruimte aan grote publieksevenementen.9

Het derde grote recreatieterrein in het Noordzeekanaalgebied is het RAUM: Recreatiestichting Alkmaarder- en Uitgeestermeer (1965), opgericht voor behartiging van de belangen van de recreatie in dit gebied ten noorden van het kanaal, waaronder het buitengebied tussen Beverwijk en Zaanstad.

Erfgoed, kunst, cultuur

Door de groei van de welvaart en vrije tijd sinds het eind van de twintigste eeuw blijft de vraag naar recreatiemogelijkheden toenemen. Tegelijkertijd was sinds de Tweede Wereldoorlog ook de belangstelling voor geschiedenis en erfgoed gestaag toegenomen. Zo werd de Zaanse Schans Stichting Zaans Schoon werd in 1945 opgericht met als doel de bedreigde monumenten van Zaanse bouwkunst te behoeden voor sloop. Een deel van de historische bebouwing in de Gortershoek (Zaandijk) werd beschermd. Architect en stedenbouwkundige Jaap Schipper nam het initiatief om de Zaanse Schans in de Kalverpolder te ontwikkelen als reservaat van Zaanse houtbouw, mede bedoeld als uitbreiding van het stedelijke woon- en werkgebied. Vanaf 1955 werden karakteristieke Zaanse houten gebouwen en molens naar de Zaanse Schans verplaatst en gerestaureerd en in 1961 werd de Zaanse Schans geopend voor publiek. De Schans bleek al gauw een toeristische trekpleister, de bezoekersaantallen schoten naar ruim 900.000 per jaar. Er moesten meermaals parkeerterreinen en andere voorzieningen bijgebouwd worden. Bron: Oneindig Noord-Holland, via https://onh.nl/verhaal/zaanse-schans een populaire bestemming voor dagjesmensen.

De ontwikkeling van erfgoedlocaties tot toeristische en recreatieve voorzieningen nam een hoge vlucht. De Stelling van Amsterdam, Er loopt een fietsroute van 135 kilometer langs de hele stelling. De meeste forten zijn (deels) voor het publiek toegankelijk, zoals het Forteiland IJmuiden waar evenementen worden georganiseerd, Kunstfort bij Vijfhuizen waar naast wisselende exposities ook een restaurant gevestigd is, en Fort aan de Sint Aagtendijk waar Landschap Noord-Holland publieksdagen organiseert. in 1996 aangewezen als Unesco-werelderfgoed, ontwikkelde zich tot een hoogwaardige recreatiestructuur van natuurgebieden, herbestemde forten en genieloodsen, waar hier en daar zorginstellingen een plekje vonden.

Ook voormalige fabrieken en zelfs afvalbergen kregen een bestemming in de vrijetijdseconomie, zoals de Westergasfabriek in Amsterdam, voormalige verpakkingsfabriek Hellema aan de Zaan, de Zaanse Chocoladefabriek, Sugar Factory en Sugar City in Halfweg en het Schoteroog bij Haarlem-Noord. Sinds 2015 wordt elk jaar een week gewijd aan de industriecultuur langs het Noordzeekanaal, waarbij er culturele activiteiten in voormalige of nog werkende industriële complexen georganiseerd worden.10

Vandaag de dag zijn ook winkelen en flaneren recreatieve activiteiten. Waar mensen uit een regio elkaar vroeger troffen op de jaarmarkten en kermissen is het inmiddels gebruik om te gaan winkelen op vrije dagen: van de Beverwijkse Bazaar en de Amsterdamse IJhallen tot het centrum van Zaandam, dat tot Inverdan is omgetoverd. De recreatiesector bloeit op plekken waar mensen uit de regio kunnen consumeren en elkaar tegenkomen en verblijven op plekken die verbonden zijn met de identiteit van het gebied.

In het kort

Inwoners van het Noordzeekanaalgebied zoeken sinds de zestiende eeuw gelegenheden om te ontspannen, te herstellen en gezond te blijven. Eerst richtten welgestelden buitenplaatsen in om op adem te komen in de zomer, later kregen de steden openbare wandelparken. De kustzone werd beleefd als gezond landschap vanwege de frisse zeelucht en de rust. Uiteindelijk leidde de toename van de vrije tijd tot een fijnmazig stelsel van voorzieningen om te bewegen en van de natuur te genieten. Na de oorlog werden drie grootschalige recreatielandschappen in het gebied aangelegd en werden ook plekken voor recreatie ingericht die oorspronkelijk een andere functie hadden, zoals industriegebieden. Voorzieningen voor recreatie en welzijn vormen een sleutel voor de leefbaarheid van het dichtbevolkte Noordzeekanaalgebied.

Relicten van het ontspanningslandschap

  • Buitenplaatslandschap Kennemerland en rond Amsterdam
    • buitenplaatsen
    • het lommerrijke karakter van voormalige/herverkavelde buitenplaatsen
    • restanten als bomenlanen en villawijken op vroegere buitenplaatsen 
  • Routes en structuren naar historische routes
    • wandelroutes
    • vaarroutes
    • fietsnetwerken 
  • Strand en duingebied: het Noordzeestrand met de voorzieningen van IJmuiden en Wijk aan Zee
  • Ontworpen recreatieve landschappen, plaatsen van buitenleven en natuursport
    • parken, zoals het Sloterpark met de Sloterplas 
    • heemtuinen, volkstuinen 
    • recreatiegebieden RAUM, Het Twiske en Spaarnwoude 
    • kampeerterreinen op diverse plekken nabij het Noordzeekanaal 
    • (voormalige) instellingen voor gezondheidszorg in een groene, lommerrijke omgeving, zoals GGZ Duin en Bosch, Meerenberg en Heliomare 
  • Recreatielandschappen op voormalige defensieterreinen, agrarisch gebied en industrieterreinen:
    • voormalige industriegebieden met een culturele bestemming, zoals de Zaanse Schans, fabrieken aan de Zaan, Westergasfabriek, Sugar City, Hembrugterrein 
    • Stelling van Amsterdam 
    • Atlantikwall  
    • agrarische polderlandschappen 

Themakaart Ontspanningslandschap: recreatie en welzijn

Download hier de kaart met legenda en toelichting.

Bronvermelding

© 2024 Gebiedsbiografie Noordzeekanaalgebied

Ontwerp en realisatie NHWS